De docent geeft ons een lijstje met belangrijke woorden die hij of zij in de les gaat bespreken.
Voordat we een opdracht of een tekst gaan lezen, bespreken we wat we al weten over het onderwerp.
De docent vraagt of we de moeilijke woorden bij zijn/haar uitleg begrijpen.
Als we een woord niet begrijpen, geeft de docent de betekenis.
Als we een woord niet begrijpen, moeten wij zelf proberen achter de betekenis te komen.
Als er moeilijke woorden in een tekst staan, dan wordt er door de docent aandacht aan besteed.
Wij moeten bij een opdracht of tekst woorden, die we niet begrijpen, opschrijven of onderstrepen.
We moeten woorden en betekenissen, die in de les gebruikt worden, opschrijven.
De docent controleert of we de woorden die we niet kennen opschrijven.
De docent overhoort de betekenis van nieuwe woorden.
In een toets staan alleen woorden die ik ken.
De docent verbetert mij als ik fouten maak in mijn Nederlands bij het spreken.
De docent verbetert mij als ik fouten maak in mijn Nederlands bij ingeleverd werk.