Paragraaf 1: De Romeinen verdwijnen
Problemen aan de grenzen:
- Je moet kunnen uitleggen waarom het in de Derde eeuw onrustig werd in Europa.
Onrust binnen en buiten het rijk:
- Je moet kunnen uitleggen wanneer het Romeinse Rijk uiteenviel in twee delen.
- Je moet de namen weten van de beide Romeinse Rijken .
- Je moet kunnen uitleggen wat we bedoelen met de grote volksverhuizingen.
- Je moet 2 verschillende Germaanse Stammen kunnen benoemen die het Romeinse
Rijk binnenkomen.
- Je moet kunnen benoemen wanneer de Middeleeuwen beginnen
Na de Romeinen:
- Je moet een veranderingkunnen beschrijven die plaatsvonden na het verdwijnen van
de Romeinen.
- Je moet kunnen uitleggen wat het Frankische Rijk was en waar het lag.
- Je moet een bekende koning van het Frankische Rijk kunnen benoemen.
Paragraaf 2: Leven op een domein
Moeilijke tijden:
- Je moet kunnen uitleggen waarom arme boeren hulp zochten bij een rijke boer.
- Je moet kunnen uitleggen wat een domein is.
- Je moet kunnen uitleggen wat horigen zijn.
Werken voor een heer:
- Je moet kunnen omschrijven welke plichten de horigen hadden naar hun heer toe.
- Je moet kunnen uitleggen wat herendiensten zijn.
Alles zelf maken:
- Je moet kunnen uitleggen hoe mensen ervoor zorgden dat ze alles hadden wat ze
nodig hadden.
- Je moet kunnen uitleggen wat de boeren terug kregen in ruil voor al hun verplichtingen.
- Je moet kunnen uitleggen wat het hofstelsel inhield.
Paragraaf 3: Een Christelijke samenleving.
Willibrord en Bonifatius:
- Je moet kunnen uitleggen waarom christenen Germanen graag wilden bekeren?
- Je moet kunnen uitleggen wie Willibrord en Bonifatius waren en waarom zij bekend
werden.
- Je moet kunnen uitleggen wat kloosters zijn.
De organisatie van de Kerk:
- Je moet kunnen uitleggen waarom Christenen naar de kerk gaan.
- Je moet kunnen uitleggen wat geestelijken zijn en wat hun taken waren.
- Je moet kunnen uitleggen wie de Paus was/is.
- Je moet kunnen uitleggen wat bisschoppen zijn.
Een opgedeelde samenleving:
- Je moet kunnen uitleggen hoe de standensamenleving in elkaar zat.
- Je moet kunnen uitleggen wie welke taak had in de standensamenleving.
Paragraaf 4: De opkomst van de Islam
Het begin van de Islam:
- Je moet kunne uitleggen waar de Islam is ontstaan en waarom het daar was ontstaan.
- Je moet kunnen uitleggen woe Mohammed is en waarom hij bekend is geworden.
- Je moet kunnen uitleggen wanneer de islamitische jaartelling begon en waarom het
toen begon.
De verspreiding van de Islam:
- Je moet weten wat het heilige boek is van de moslims.
- Je moet kunnen uitleggen a.d.h.v. een kaart welke gebieden islamistisch zijn
geworden.
- Je moet een belangrijke islamitische stad in Europa kunnen benoemen .
Belangrijke plaatsen:
- Je moet een aantal belangrijke plaatsen voor de Islam kunnen aanwijzen op de kaart
buiten Europa.
- Je moet kunnen uitleggen wat moskeeën zijn.