Published using Google Docs
De katharen als de ander in de katholieke polemiek
Updated automatically every 5 minutes

logobalk

Paper wetenschapsfilosofie II

“De katharen als de ander in de katholieke polemiek.”

Jeroen Haelterman

Richting: vervolgopleiding in de wijsbegeerte

Verantwoordelijke lesgever: Prof. Dr. Erick Weber

Begeleider: Dr. Anton Froeyman

00803551

Academiejaar 2013-2014

Universiteit Gent

Technische fiche:

Titel: De katharen als de ander in de katholieke polemiek

Jeroen Haelterman

00803551

Vervolgopleiding in de wijsbegeerte

Academiejaar 2013-2014

Begeleider: dr. Anton Froeyman

Wordcount: 7989

Bibliografisch systeem: Oxford referencing system

Abstract

De katharen werden gedurende de hoge middeleeuwen zowel fysiek als polemisch bestreden door de katholieken. Deze paper gaat in op de polemiek die tegen hen gericht was en dan meer bepaald over hoe de katharen hier als ander, vijand getypeerd worden. Zij werden namelijk ten onrechte vereenzelvigd met het manicheeërs, bogomielen, vreemdelingen en wevers. Het is op zich niet uniek in de geschiedenis dat men  een foutief beeld gaat geven van een bepaalde bevolkingsgroep. In deze casus was het echter niet enkel een verkeerd imago dat werd geprojecteerd, dit gebeurde met de bedoeling om te katharen te demoniseren zodat er voldoende afkeer tegen hen werd opgewekt en ze actief konden vervolgd worden. De creatie van dit beeld gebeurde dus binnen een machtsstrijd die het katholieke kamp aanging om haar machtsmonopolie te behouden. De technieken die hiervoor gebruikt werden zijn evenmin uniek en worden doorheen deze paper onder de loep genomen. Zo wordt er gekeken naar eventuele overeenkomsten tussen de casus van de katharen, de ‘historiën’ van Herodotos, het reisverhaal van de Léry en het narrenschip zoals deze bestudeerd werden door Hartog, de Certeau en Foucault; daarnaast komt ook de idee van de menselijke gelijkheid als uitvinding aan bod. Tenslotte speelt ook het concept van de ‘textual communities’ zoals dit werd verwoord door Brian Stock een belangrijke rol in onze analyse en komen we tot de deconstructie van het beeld waarbij we de intertekstualiteit en het discours duidelijk aan het werk zien.

Keywords:

Intertekstualiteit, tekxtual communities, machtsstrijd, heterodoxie


  1. Inleiding.

Deze paper zal handelen over het katharisme en meer bepaald hoe men deze doorheen de tijd heeft getypeerd als anders, als een vijand van de katholieke orthodoxie. Deze ketterse sekte is reeds lang een populair onderwerp onder historici. De laatste decennia spitste men zich in de historiografie voornamelijk toe op het bekomen van een beeld van wie de katharen eigenlijk echt waren en probeerde men dit te achterhalen, door de bevooroordeelde illusie die geschapen werd door de katholieke polemici, te doorprikken. Hoewel deze activiteit van belang is voor ons opzet - bepalen hoe de katharen als de ander, als vijand werden neergezet en hoe en waarom men dit deed – gaat het hier toch hoofdzakelijk om een historische studie die gebruik maakt van de nieuwe begrippen en hermeneutische methoden, die ontstaan zijn dankzij de zogenaamde linguistic turn en comparatieve studies. Het is niet de bedoeling om een bloemlezing te geven van de huidige stand van zaken in dit historiografisch onderzoek, daar dit een filosofische paper is en geen historiografisch werk. Het spreekt echter vanzelf, dat waar het relevant is voor ons onderwerp, er ook naar deze studies wordt verwezen. Het gaat nu eenmaal om een theoretische reflectie omtrent een groep mensen uit het verleden, waardoor er wel enig historisch begrip van de feiten noodzakelijk is. Toch zal dit slechts een kleiner aandeel van de paper vormen en zal er eerder worden gekeken naar het vijandsbeeld zelf dat men in de middeleeuwen heeft opgehangen en welke zaken we hier als typisch en atypisch kunnen beschouwen. Het is dan ook de bedoeling om hier een theoretische reflectie over te maken waarin er voornamelijk wordt gekeken naar en vergeleken met andere theoretische en filosofische studies over het onderwerp van de ‘ander’ en dan in het bijzonder over de ander als de vijand. Hierbij wordt er ook ingegaan op de gelijkenissen en verschillen die voortkomen uit het gegeven dat de typering van de katharen gebeurde in de context van een machtsstrijd. Hierin zal ook het concept van de ‘textual community’ aan bod komen en toegelicht worden.

Het wij – zij denken zit diep ingebakken in de mensheid. Dit wordt meteen duidelijk als men een geschiedkundig of antropologisch werk openslaat. De menselijke geschiedenis is een opeenvolging van stereotyperingen van de ander, soms met desastreuze gevolgen (religieuze vervolgingen, genocides, de Shoah etc.). Ook in ons dagelijks leven is dit continu aanwezig, zeker in de multiculturele maatschappij waar wij vandaag de dag in leven. Deze gedachte staat ook centraal bij Siep Stuurman in zijn werk ‘De uitvinding van de mensheid’: hoewel wij tegenwoordig opgevoed worden in een maatschappij waarin de gelijkheid van alle mensen voorop gesteld wordt, is dit eigenlijk een sterke contra-intuïtieve gedachte die bovendien ook indruist tegen de gangbare tradities die onze geschiedenis kenmerken.[1] Wat ons onderwerp in belangrijke mate onderscheidt van dergelijke werken is, dat het in het geval van het katharisme niet gaat om een andere cultuur, etnie of geloof. Het gaat hier om een endogene christelijke groep (zoals recent historisch onderzoek heeft uitgewezen), het was namelijk een ketterij. Dat betekent dat het een groep betrof binnen de eigen rangen, samenleving, die afweek van de dominante geloofsleer zoals de nestorianen, arianen en dergelijke meer in de late oudheid. Na deze inleiding geven we eerst een overzicht van de typering van de katharen als de anderen waarin we ons niet zullen beperken tot een loutere historische opsomming van feiten.

  1. De katharen als de anderen.

 

Zoals reeds in de inleiding werd aangegeven, zijn er verschillende manieren waarop men mensen als anderen kan typeren. In het geval van het katharisme was deze typering niet te situeren op het sociale niveau. De leden van de sekte waren sociaal gezien normale mensen die deel uitmaakten van de maatschappij. Hun statuut als ‘anders’ is eerder te situeren op het metafysische niveau. In tegenstelling tot het katholicisme hingen zij een dualistische geloofsleer aan. Dit maakte dat zij geviseerd werden in de zogenaamde antiketterse traktaten van de hand van verschillende katholieke polemici, die zichzelf opwierpen als de waakhonden van de orthodoxie.[2] Er waren verschillende vormen van het katharisme aanwezig in Europa, maar dit doet hier niet meteen ter zake. Doorheen deze paper zal er gesproken worden over hét katharisme waarbij de bekendste tak, deze uit de Languedoc, als archetypisch wordt beschouwd.[3]

        Zoals steeds het geval is in de historiografie, baseerde men zich voor de studie van het katharisme, op de bronnen die ons overgeleverd werden uit de periode van hun aanwezigheid, ongeveer 12e en 13e eeuw. In deze studie werd men meteen geconfronteerd met het feit, dat in hun streven naar de totale uitroeiing van de ketterij, de middeleeuwse inquisiteurs en vervolgers van de katharen, quasi hun hele corpus aan geschriften hebben vernietigd. Hierdoor zijn we voornamelijk aangewezen op de documenten van de bestrijders van de ketterij.[4] Voor het onderwerp van deze studie lijkt dit niet veel uit te maken, daar het net deze polemische geschriften zijn die het kathaarse vijandsbeeld hebben vormgegeven. Toch is dit een spijtige zaak, niet enkel vanuit het oogpunt van een historisch verlies, maar ook omdat we hier te maken hebben met een geletterde groep die documenten heeft geproduceerd, die mogelijks een weerwoord hadden kunnen bieden, tegen het beeld dat over hen werd opgehangen. De enige werken die de vervolgingen overleefd hebben, zijn eerder theologische werken zoals het ‘liber de de duobus principiis’ waarin hun dualistische geloofsleer werd uitgelegd; de ‘gleisa de dio’ die hun ethische code bevatte bv. niet doden, niets eten wat voortkomt uit geslachtelijke voortplanting en een document dat het ritueel van de handoplegging beschrijft.[5]

In de beeldvorming die door de tegenstanders van het katharisme werd vormgegeven, werd er voornamelijk gefocust op de cruciale punten waarin de ketterij verschilde van de orthodoxie. Op deze manier kon men hen afschilderen als een vijand van de Kerk. Hoewel we met zekerheid kunnen stellen dat deze bronnen partijdig waren, zijn deze ook waardevol gebleken voor de studie van de sekte. Zo was er naast de grote polemici als Eckbert von Schönau, Elisabeth von Bingen, Everwin van Steinfeld en Bernardus van Clairvaux[6], ook nog Raynier Sacconi, een kathaar die was overgelopen naar het kamp van de katholieken. Hij wijdde een heel summa aan het katharisme, met name het ‘summa de Catharis et Pauperibus de Luduno’. Deze bevestigde min of meer wat eerdere polemici reeds over de ketterij hadden geschreven.  Zij wezen verschillende dogma’s van de orthodoxie ook werkelijk af, zoals het dogma dat Christus onbevlekt geboren was uit een maagd.[7]

2.1 De katharen als vijand.

Het uiteindelijke vijandsbeeld dat men creëerde steunde op twee belangrijke pijlers. Enerzijds werden zij gelijk gesteld met de bogomielen, een Grieks – Bulgaarse ketterij die de Kerk heel wat kopzorgen bezorgde tijdens de vierde kruistocht en dus reeds een typische vijand van de Kerk was. Anderzijds viel men terug op de tradities binnen de eigen Kerk. Omwille van de dualistische leer van de katharen en het afzweren van bepaalde dogma’s ging men hen vereenzelvigen met de manicheïsten. De kerkvader Augustinus had hier een felle polemiek tegen geschreven in de late oudheid en sindsdien werden zij beschouwd als het archetype van een ketterij, de ware vijand van de Kerk. Het katharisme werd dan ook afgeschilderd als een goed georganiseerde anti-Kerk die reeds door Augustinus werd beschreven en gold als de vijand van de Kerk en God.[8]

        Dit was de politieke en theologische basis waarop men de rest van de beeldvorming zou opbouwen. De verdere typering is het belangrijkste element in het bestempelen van de katharen als de ‘ander’ (in samenspraak met het vijandsbeeld). Het was namelijk zo dat een dergelijk goed georganiseerd kwaad nooit uit de eigen contreien afkomstig kon zijn. Daarom ging men de katharen ook vereenzelvigen met wevers en vreemdelingen. De bogomielen waren reeds lang gekend als ketters en dus als vijanden van de Kerk, de vereenzelviging met het katharisme was een duidelijke retorische strategie. Het was namelijk zo dat men in de middeleeuwen erg wantrouwig stond ten opzichte van vreemdelingen, van het exotische. Het was dan ook maar een kleine stap om de katharen en de bogomielen onder dezelfde noemer te plaatsen.[9] Hiermee samenhangend werden de katharen ook wevers genoemd. Dit was een groep die men sterk wantrouwde omwille van diverse redenen. Zij trokken rond voor hun beroep en hadden daardoor geen thuis, zij waren dus met andere woorden overal vreemden. Bovendien was dit toen een erg vuil beroep waarin men bijvoorbeeld gebruik maakte van urine, wat hen ook een erg negatieve reputatie opleverde.[10] Hierop entte men dan ook de polemiek. De katharen aldus vaak omschreven als smerige wevers die zelfs hun behoefte deden naast het altaar in de kerk om hun minachting te tonen voor God en de Kerk.[11] Samenvattend kunnen we dan stellen, dat volgende zaken belangrijk waren in de constructie van het beeld van de katharen als de ‘ander’ en de ‘vijand’: het terugvallen op de patristieke traditie en hen identificeren met de oerketters van het manicheïsme; hen identificeren met een reeds bestaande vijand, namelijk de bogomielen; hen een buitenlandse oorsprong toedichten waardoor zij per definitie verdacht waren en hiermee samenhangend, hen vereenzelvigen met de wevers die als gevaarlijk en te vermijden beschouwd werden.

  1. Theoretische reflectie.

Tot nu toe hebben we slechts een historische toelichting gegeven bij de oorsprong van het beeld van de katharen als de vijandelijke anderen. Dit is echter geen historisch werk, en daarom gaan we nu over tot een filosofische reflectie en beschouwing van hetgeen hierboven reeds beschreven werd. Verschillende denkers en sociale wetenschappers hebben reeds geschreven over het thema van ‘de ander’. In wat volgt, worden de verschillende aspecten van het beeld van de katharen, vergeleken met de literatuur die deze auteurs hebben voortgebracht.

Allereerst dient opgemerkt te worden dat het hier in tegenstelling tot vele andere casussen niet gaat om de ander in de zin van vreemde of exotische volkeren of groeperingen. Het katharisme was een duidelijk endogeen christelijk fenomeen in Europa gedurende de hoge middeleeuwen.[12] Zij werden echter net wel afgeschilderd als onbetrouwbare vreemdelingen. Dit was niet zozeer een fout maar wel een retorische techniek van de polemici in hun constructie van het beeld van de andersheid van de ketters. Dit vergemakkelijkte het voor hen ook om de katharen als vijand af te schilderen en een dergelijke sterke reactie uit te lokken onder de tijdsgenoten. Waarom dit zo is, wordt duidelijk als we de relevante studies over het onderwerp er mee vergelijken.

        De retorische techniek om de ander te vereenzelvigen met het vreemde en het exotische, komt doorheen de hele geschiedenis voor. Reeds Herodotus bediende zich van deze techniek toen hij zijn ‘historiën’ schreef. François Hartog maakte hier een grondige studie van waarvan de uitkomsten verschillende significante parallellen vertonen met de casus van de katharen. Zo wendde Herodotus deze techniek aan om het verschil tussen de Grieken en de zogenaamde barbaarse volkeren uit te leggen als anti-gelijkheid. Hij maakte hierbij een inversie van de Grieken en de Griekse cultuur als hij sprak over de barbaren en hun cultuur. Op deze manier maakte hij volgens Hartog duidelijk dat de mensen en hun gewoonten overal gelijk waren maar toch verschillend, het tegenovergestelde. De barbaren waren als het ware het spiegelbeeld van de Grieken. Dit was relevant voor Herodotus omdat het onderscheid tussen wij en zij pas interessant wordt, als zij in hetzelfde systeem geïntegreerd worden.[13] De technieken die Herodotus hanteerde en zijn motieven hiervoor, vinden we ook terug bij de katholieke opposanten van de katharen. Zo maakten de polemici ook een inversie van hun eigen geloofsgemeenschap als zij de katharen bespraken. Dit komt het duidelijkste naar voren bij de beschrijving van de verschillen tussen de Kerk van het katholicisme en de anti-Kerk van de katharen. Deze anti-Kerk leek op de Kerk die zij zelf vertegenwoordigden maar verschilde er tegelijkertijd in elk mogelijk opzicht van. Zo aanvaardden zij de katholieke sacramenten en dogma’s niet, maar plaatsten zij hun eigen versies in de plaats met als belangrijkste dat niet God, maar Satan de wereld schiep en dat Christus niet menselijk was en dus ook niet geboren was uit een vrouw (dit waren althans de dogma’s die de katholieken hen toedichtten). Net als in het geval van de historiën werden de katharen echter wel in hetzelfde systeem geplaatst als datgene waarvan zij zichzelf als een onderdeel van beschouwden. De Kerk die zij vertegenwoordigden en de kathaarse anti-Kerk hadden volgens de katholieken elk hun plaats in de strijd tussen goed en kwaad. De katholieke Kerk stond dan symbool voor het kamp van het goede en het licht, de anti-Kerk daarentegen voor het kamp van het kwade, het slechte.

        Hiermee samenhangend, onderscheidde Hartog in de ‘historiën’ ook de retorische techniek van de vergelijking en van de analogieredenering. Door gebruik te maken van de techniek van de vergelijking koppelde Herodotus de gekende wereld aan het onbekende, het vreemde. Zo kwam hij tot een beeld van gelijkenis en van verschil tussen de Grieken en de barbaren. De analogieredenering omschrijft Hartog als volgt: a staat tot b zoals c staat tot d staat.[14] De technieken die Hartog hier omschrijft, kunnen we ook ontwaren in het werk van de katholieke polemici. De techniek van de vergelijking werd hierboven reeds besproken als we het hadden over de techniek van de inversie. Deze inversie is ook van belang als we de analogieredenering in het geval van de katharen bekijken. Het prominentste voorbeeld hiervan is, als we de analogie in verband met het scheppingsverhaal bekijken: volgens de katholieken stond God ten opzichte van de Kerk zoals Satan ten opzichte van de kathaarse anti-Kerk. Dit beeld komt niet noodzakelijk overeen met de historische realiteit van het katharisme, maar zo werd het wel verspreid in de antiketterse geschriften. Deze technieken hadden in het werk van Herodotus de functie van vertalen. Hij wou door middel van het gebruik hiervan, het andere vertalen naar hetgeen men wel kende.[15] Een voorbeeld van een dergelijke vertalingoperatie zou zijn: de gewoonte van Indiërs om koeien te vereren en niet op te eten duidelijk te maken voor ons westerlingen. Voor de Indiërs staan de koeien namelijk symbool voor de zielen van de voorouders die er in zouden huizen. Hen opeten zou dan gelijk staan aan het opeten van je eigen voorouders. In de westerse denkwijze wordt dit als verwerpelijk beschouwd. Een dergelijke vertaling maakt de vreemde gewoonte en denkwijze van de Indiërs begrijpelijk en inzichtelijk voor westerlingen. In het geval van de katharen lukt het niet om een dergelijke vertaling aan te duiden, men wou geen overbrenging van hun andersheid naar gelijkheid. Wat men wel wou bereiken in de geschriften die men tegen hen richtte, was dat er een vertaling gebeurde van het vreemde k

katharisme naar iets wat men wel kende om zo doende aan te geven in welke mate het k

katharisme als een bedreiging voor het katholicisme diende beschouwd te worden. Dit gebeurde door de katharen te vergelijken met iets wat men wel kende en waarvan men er zich terdege van bewust was dat het een bedreiging van het ware geloof vormde, met name het manicheïsme en de bogomielen. In de vorige paragrafen kwam reeds aan bod op welke manieren men deze beide groepen aanwendde om het katharisme in diskrediet te brengen.

De vertalingoperatie van de katharen naar de manicheeërs en de bogomielen hangt samen met een ander onderdeel van Herodotus’ werk, dat Hartog de regel van het uitgesloten midden noemt. In Hartogs werk komt dit er op neer dat de Perzen zich in Griekenland gedragen als Perzen, maar dat zij zich in Scythië gedragen als Grieken. Volgens Hartog deed Herodotus dit, omdat hij geen tweevoudig onderscheid aankon en hij de Perzen wel moest vergelijken met de Grieken opdat één partij toch herkenbaar zou zijn.[16] In het geval van de antiketterse geschriften kunnen we ook een gelijkaardige regel van het uitgesloten midden onderscheiden. Deze hangt samen met wat hierboven reeds werd besproken in het kader van de vertalingoperatie van de andersheid naar de gelijkheid. In het geval van de katharen is dit zelfs tweeledig: op het contemporaine niveau ging men de katharen beschouwen als bogomielen, op het historische niveau beschouwde men de katharen als manicheeërs. Beide groepen waren duidelijke vijanden van de orthodoxie, elk op hun eigen manier en binnen hun eigen tijdskader. Dit was een handig instrument voor de tegenstanders van de katharen daar zij verschillende moeilijkheden hadden om de katharen precies te plaatsen. Het was voor hen erg onwezenlijk om deze ketters binnen hun eigen gemeenschappen te plaatsen. Zij moesten  een vreemde oorsprong kennen of een heropleving zijn van een oud kwaad, een oude vijand, ofwel beiden. Het was voor hen veel makkelijker om over het katharisme te spreken en hen als vijanden af te schilderen als zij op dezelfde voet geplaatst werden als de bogomielen en manicheeërs, die reeds bekend waren als usurpators van de ware Kerk.

Een laatste parallel die we hier kunnen trekken tussen de ‘historiën’ en de middeleeuwse haatschriften is, dat beide ficties zijn. Dit betekent niet dat de groepen of personen die er in besproken worden volledig op fantasie berusten, maar wel dat het niet gaat om waarachtige neerslagen van de realiteit. In het geval van Herodotus’ werk sprak Hartog over een fictie omdat de retorische technieken die het beeld van de andersheid creëerden, gebruikt werden om een afstand te scheppen tussen de Grieken en de anderen om zo geloofwaardiger over te komen.[17] Dit geldt ook voor de casus van de katharen: in werkelijkheid waren zij geen opflakkering van het manicheïsme; zij vormden geen georganiseerde anti-Kerk die deel uitmaakte van het strijdtoneel tussen het goede en het kwade. Zij waren al helemaal geen volgelingen van Satan zoals de katholieken wilden doen geloven door de nadruk die ze legden op het dualistische scheppingsverhaal van de katharen. Het zou correct geweest zijn om te spreken van een apostolische hervormingsgroep. Maar daar de middeleeuwse Kerk en maatschappij elke vorm van vernieuwing als verdacht beschouwden en de katholieken zich in hun macht bedreigd voelden, was het makkelijker om een fictief beeld te creëren waarin men hen lieerde aan bekende vijanden uit de historische en de contemporaine context.

Een andere relevante studie is die van Michel de Certeau over het reisverslag van Jean de Léry. Deze bracht in de 16e eeuw een aantal maanden door bij de Tupis, een inheems Braziliaans volk dat tot dan toe nog nooit beschreven was. Het was voornamelijk een etnografisch werk dat kaderde in de overgang van de middeleeuwse cultuur naar die van de vroeg moderne tijd. Hoewel de studie van de Certeau zich toelegt op dit zestiende-eeuwse etnografisch werk en niet op een historisch zoals Hartog deed met de ‘historiën’ biedt het enkele relevante overeenkomsten met onze casus. De Léry beschreef deze indianenstam in termen van een exotisch volk. Dit was volgens de Certeau helemaal geen waarheidsgetrouwe weergave van de realiteit, maar een geconstrueerd beeld. De Léry maakte gebruik van het beeld van ‘de wilde’ als hij sprak over de Tupis. Hij interpreteerde wat hij zag in termen van literatuur en religie die hij zelf kende vanuit het Westen. Doorheen zijn schrijven produceerde hij zelf een geschiedenis van dit volk.[18] Hoewel dit op het eerste gezicht ver lijkt af te staan van ons studieobject, de katharen als de ander, heeft het hier toch enkele raakvlakken mee. De katholieke polemici produceerden ook actief een beeld van hen door hen systematisch als vijand van het geloof te bestempelen. Ook dit beeld bleek geen accurate omschrijving van de historische realiteit te zijn, integendeel. Vandaag de dag weten we dat de katharen helemaal geen neo-manichese anti-Kerk vormden, die er op gebrand was de godsvruchtige christenen neer te slaan. Dit komt echter overeen met wat reeds gezegd werd in het kader van de vergelijking met de studie van Hartog. De studie van de Certeau vult deze van ons aan doordat hij aangeeft dat de Léry een interpretatie maakte van wat hij zag vanuit de termen die hij kende uit de westerse literatuur en religie. Dit was namelijk ook wat er gebeurde bij de katharen, meer bepaald als men hen vergeleek met de manicheeërs uit de late oudheid. Zo heeft de mediëvist en metahistoricus R.I. Moore erop gewezen, dat de geschriften van de kerkvaders, (en met name Augustinus) het beeld dat de middeleeuwse mensen hadden op ketterij vorm hebben gegeven. Guilbert de Nogent, bijvoorbeeld, was door hem beïnvloed toen hij in de 11e eeuw stelde, dat een ketterse sekte in het Franse grondgebied duidelijk geleek op de manicheeërs.[19] In zijn werk heeft Moore meerdere malen aangetoond dat middeleeuwse kroniekschrijvers de gewoonte hadden ontwikkeld om contemporaine informatie samen met kennis uit de Antieke autoriteiten tot één enkel verhaal te vlechten (dit is een voorbeeld van de werking van een textual community zoals in paragraaf 4 wordt aangetoond).[20] Een goed voorbeeld hiervan is door Malcolm Barber aangetoond in zijn analyse van de ‘Sermones contra Catharos’ van Eckbert. Dit werk maakte als eerste gewag van een ketters geloof dat parallellen vertoonde met dat van de bogomielen. Hij voegde hier daadwerkelijk fragmenten bij die door Augustinus geschreven waren als verweer tegen de manicheeërs die hij dan aanvulde met zijn eigen observaties.[21]

        In zijn werk beschouwde de Certeau het schrift als een middel om te archiveren, de Léry gebruikte dit dan ook om zijn ervaringen en constructies over de Tupis te archiveren. Op deze manier produceerde hij iets op een actieve manier. Dit kon door het Westen dan ook als wapen gebruikt worden en het was enkel door de structurering van de tekst als een dergelijk wapen dat deze die betekenis kreeg, doordat het een onderscheid maakte tussen ‘wij’ en ‘zij’.[22] Uit hetgeen reeds aan bod kwam, is het duidelijk dat de teksten die men opstelde tegen de katharen ook een dergelijke functie hadden en bedoeld waren als een wapen van het katholieke kamp om in te zetten tegen hen. De polemici construeerden actief een vijandsbeeld waarbij zij terug vielen op reeds algemeen gekende vijandsbeelden uit de oudheid en hun eigen tijd. Door deze intertekstualiteit konden zij een dichotomie teweeg brengen in het denken van hun tijdgenoten waarbij ‘zij’ (de katharen) als de grote vijand van ‘wij’ (de katholieken) bestempeld werden.

        De reden, volgens de Certeau, waarom de Léry (en soortgelijke auteurs) een dergelijk beeld gecreëerd hebben, is omdat men hiermee een exegese wou bewerkstelligen waarmee het Westen diens eigen identiteit kon articuleren. De Léry deed dit door een relatie tussen het historische verleden en toekomst, het vreemde en de natuur te construeren. Zo wordt er doorheen de hele tekst gebruik gemaakt van tegenstellingen die het verschil tussen het Westen en de vreemde, de wilde moesten duidelijk maken. De meest gangbare waren die tussen primitief en beschaafd, tussen naakt en gekleed.[23] In zijn bespreking hiervan komt duidelijk de psychoanalytische visie van de Certeau naar boven zoals in zijn bespreking van hoe de Léry de vreemde erotiseerde. De psychoanalyse werd reeds enige tijd achterhaald als een pseudowetenschap die zichzelf immuniseert. Zij kan dan ook geen plaats hebben in dit essay. De rol die de psychologie volgens de Certeau speelt in de analyse van het reisverhaal van de Léry komt wel even verder nog aan bod. Wat wel belangrijk is voor onze bespreking is, dat in het geval van de katharen er ook gebruik gemaakt werd van zeer duidelijke tegenstellingen om hen duidelijk als anders voor te stellen. Het ging hier dan niet zozeer over erotiserende neigingen van de auteurs maar wel over duidelijke theologische tegenstellingen tussen beide kampen. Zo werd de heterodoxie van de katharen tegenover de orthodoxie van de katholieken geplaatst; de duisternis tegenover het licht; de zonde tegenover het vrome etc. Dit waren elementen die gebruikt werden in de creatie van het beeld rond de katharen en net zoals bij de Léry werden ze ook ingeschakeld om een afstand te scheppen tussen beide kampen. Het ging hier dan niet zozeer over een afstand in tijd en ruimte, maar wel over het scheppen van een afstand in theologische en metafysische termen.

        Hierboven werd ook gesproken over de exegese waarmee het Westen zichzelf wou articuleren. Volgens de Certeau is de oorzaak hiervoor dat mensen eigenlijk helemaal niet geïnteresseerd zijn in de ander maar eerder aan navelstaarderij doen als ze dergelijke werken schrijven. Ze zijn met andere woorden eerder geïnteresseerd in het construeren van een eigen identiteit, in het zichzelf voorhouden van een spiegel dan in het adequaat beschrijven van de ander. De interesse in de ander is dan eigenlijk een goed gemaskeerde interesse in zichzelf.[24] Deze tendens was reeds 2000 jaar eerder aanwezig in het werk van Herodotus. Diens ‘historiën’ waren volgens Hartog eerder een weerspiegeling van de maatschappij waarin hij leefde en de moeilijkheden die deze maatschappij ondervond, dan een nauwkeurige beschrijving van andere volkeren.[25] Moore merkte gelijkaardige zaken op in het bronnenmateriaal rond het katharisme. Hij zag dat de mythe van het middeleeuwse manicheïsme pas in de tweede helft van de 12e eeuw haar opgang maakte. In deze periode was er sprake van een onstabiele maatschappelijke orde wat de oorzaak vormde voor grote onzekerheden. De bogomielse Kerk werd in deze context als tegenvoorbeeld gebruikt en gezien als anti-Kerk. Het is dan in deze context dat Moore de insinuaties van manicheïsme een plaats geeft. Omwille van deze reden kon men voldoende animositeit opwekken om hen te laten veroordelen en vervolgen. Moore zag de beschrijvingen van ketterijen als het katharisme als sociale constructies die vaak ver van de realiteit af stonden. Deze waren dus een gevolg van een discours van de katholieke Kerk, gericht tegen de buitenstaanders.[26] Met andere woorden, de katholieken grepen de katharen en het vijandsbeeld dat ze hier rond schiepen aan, om de onstabiliteit in de rangen stevig te kunnen aanpakken. Op deze manier beschreven ze hoe de maatschappij en de religieuze orde waren (of zoals ze dienden te zijn) voor deze destabilisering zich manifesteerde. Zodoende konden zij de orthodoxie duidelijk articuleren door deze tegenover de kathaarse heterodoxie te plaatsen en alsook duidelijk aan te geven welke punten belangrijk waren en waarvan men zeker niet mocht afwijken. Dit gold zowel voor theologische als organisatorische aangelegenheden van het geloof. Het is hier dat de parallellen met de psychologische kanttekeningen van de Certeau naar voren komen. Als de Certeau de erotisering van de Tupis door de Léry bespreekt, geeft hij duidelijk blijk van de navelstaarderij, zoals deze hier boven reeds werd beschreven. Volgens de Certeau beschreef de Léry de ander, vanuit een psychologisch mechanisme, om zo zijn eigen identiteit mede te bepalen. In het geval van de constructie van het beeld van de katharen is er niet echt sprake van een dergelijk psychologisch mechanisme. Men gebruikte het beeld van de heterodoxie inderdaad wel als een spiegelbeeld voor de eigen orthodoxie, maar dit had niet zozeer een psychologisch doel. Door middel van het beeld van de katharen wou men de eigen orthodoxe leerstellingen aflijnen. Eenvoudig gezegd was dit eerder een didactisch beeld van hoe het niet moest. Het ging hierbij niet zozeer over het zoeken naar een katholieke identiteit als wel duidelijk de grenzen van dit katholicisme als geloofsysteem afbakenen. Het draaide met andere woorden eerder om het consolideren van de katholieke macht en het marginaliseren en veroordelen van afwijkingen en splintergroepen. Dit had niets te maken met de psychologische zoektocht naar een identiteit.

De laatste auteur die gewerkt heeft rond andersheid en wiens resultaten relevant zijn voor ons onderwerp is Michel Foucault. Deze heeft aanzienlijk en erg prestigieus werk verricht, maar wij beperken ons tot het werk ‘de geschiedenis van de waanzin’, meer bepaald zijn bespreking van het zogenaamde narrenschip. Dit begrip kadert in zijn bespreking van hoe men van de hoge middeleeuwen tot in de renaissance omging met waan- of krankzinnigen en hoe men deze typeerde. Zij waren het stereotype voorbeeld van de ander. Men hield er een ambivalente houding op na als het krankzinnigen betrof: enerzijds verpleegde men hen wel, maar anderzijds wou men er ook zo snel mogelijk vanaf want men wou er niet mee geconfronteerd worden; vandaar dat men ze soms meezond met schippers op zogenaamde narrenschepen. Vaak dropten deze schippers de krankzinnigen van zodra ze aan wal gingen omwille van dezelfde reden waarom de stedelingen ze in de eerste plaats aan hen toevertrouwden. Vanaf dat moment gingen deze krankzinnigen zwerven en probeerden ze in steden en dorpen een onderkomen en voedsel te vinden.[27] Wat hier van belang is, is niet zozeer deze faits divers, maar eerder de beeldvorming van de krankzinnigen als de ander, de vreemde. Deze werden omwille van hun zwervend bestaan steeds beschouwd als vreemdelingen hoewel ze evengoed uit dezelfde streek of een andere stad afkomstig konden zijn. Dit is iets wat we zien terug keren in de beeldvorming rond de katharen, ook hen werd een vreemde origine toegedicht en ook zij werden getypeerd als zwervende lieden die men wantrouwde. Dit laatste wordt duidelijk als we kijken naar de vereenzelviging van katharen en wevers, die vaak terugkeert in de bronnen. Doch kenden de krankzinnigen vaak hun oorsprong binnen dezelfde maatschappij als diegenen die hen wantrouwden en telkens opnieuw wegzonden. Op dezelfde manier beschouwde men de katharen als vreemden, zwervers en wevers terwijl ook zij uit dezelfde christelijke middens kwamen, ook zij waren inwoners en burgers van Toulouse, Albi en dergelijke, net zoals de katholieken burgers en onderdanen waren in de middeleeuwse steden en dorpen. Er bestond dus een duidelijk patroon om andersdenkendheid een vreemde oorsprong toe te dichten. Deze andersdenkendheid had volgens de orthodoxen noch plaats noch oorsprong binnen de eigen politieke, maatschappelijke en religieuze orde en vormde hier zelfs een bedreiging voor.

        Een mogelijke andere gelijkenis die we kunnen trekken tussen de krankzinnigen en hoe men er tegenover stond, en de katharen was, dat de krankzinnigen symbool stonden voor esoterische en verboden kennis. Volgens Foucault dachten de middeleeuwers dat deze de heerschappij van de duivel voorspelden.[28] Ook de katharen worden gelinkt met dergelijke verboden esoterische kennis, namelijk door de gelijkschakeling met het manicheïsme die door hun tegenstanders werd doorgevoerd in hun geschriften. Als men het scheppingsverhaal van de katharen beschreef vanuit het katholieke standpunt, kwam het er hoofdzakelijk op neer dat men er de nadruk op legde dat de wereld volgens hen door Satan geschapen werd. Vanaf dit punt is het maar een kleine stap meer om de katharen ervan te beschuldigen samen te heulen met de duivel en dus ook diens heerschappij te bewerkstelligen.

Na de vergelijking met deze andere studies omtrent de beeldvorming van andersheid kunnen we duidelijk verschillende patronen ontwaren die ook in andere casussen voorkomen. De typering van het katharisme als de anti-Kerk en dus als de vijand bij uitstek, staat dus niet los van de retorische technieken waarvan men zich in het verleden bediend heeft, om de ander van zichzelf te onderscheiden. In de andere casussen die hier besproken werden, was het niet noodzakelijk altijd zo dat de ander als vijand werd getypeerd en er was zeker geen sprake van even rampzalige gevolgen als in het geval van het katharisme. Toch kunnen we de verschillende gevallen met elkaar vergelijken.

  1. De katharen aan het woord.

Een belangrijke overeenkomst tussen de casus van de katharen en die van de barbaren, de Tupis en de krankzinnigen is, dat de groepen die als anders en vijandig getypeerd worden zelf nooit aan het woord komen in de bronnen die hen als dusdanig typeren. Herodotus sprak enkel met andere Grieken en op basis van deze getuigenissen stelde hij zijn werk samen. Het woord getuigenissen moet hier wel in de breedst mogelijke zin worden opgevat. Hij gaf namelijk geen waarheidsgetrouwe afspiegeling van de niet-griekssprekende volkeren. Op basis van wat hij over hen hoorde, schreef hij zijn eigen fictief verhaal.[29] De Tupis, die het onderwerp waren van het reisverhaal van de Léry, kenden zelf geen schrift waardoor we niet over bronnen beschikken waarin zij hun eigen cultuur beschreven. Het enige wat we hebben, is het werk van de Léry zelf, waarin hij zelf een interpretatie gaf van wat hij zag tijdens zijn verblijf bij de Tupis.[30] In het geval van de krankzinnigen moeten we kijken naar de bredere culturele en historische context waarin zij leefden. De middeleeuwen waren een periode die gekenmerkt werden door analfabetisme. Het schrift was een monopolie dat voornamelijk in handen was van de clerus en de adel. Gewone burgers hadden hier geen toegang toe, laat staan dat men krankzinnigen zou alfabetiseren.

        In het geval van de katharen lagen de kaarten oorspronkelijk anders. Zij leefden ook gedurende de hoge middeleeuwen, maar hebben wel geschriften geproduceerd. Zij kenden namelijk ook clerici en edellieden die het schrift wel machtig waren onder hun rangen. Het probleem hier is zoals reeds werd vermeld, dat de vervolgers van het katharisme ook hun geschriften hebben vernietigd. Men wou als het ware een damnatio memoria bewerkstelligen om de katharen uit de geschiedenis te vegen. Dit was niet helemaal succesvol. We hebben namelijk nog enkele kathaarse bronnen over maar deze zijn voornamelijk in een theologische en rituele context te plaatsen. We zijn dus met andere woorden overgeleverd aan de teksten van de vervolgers als we het katharisme willen leren kenen. Deze bronnen hanteerden echter allemaal de retorische technieken zoals deze in de vorige paragraaf beschreven werden, waarmee men een vijandig beeld wou ophangen over de katharen. Het werk, dat we overgeleverd hebben gekregen van Raynier Sacconi, bekleedt echter wel een uitzonderlijke positie. Zoals reeds vermeld was hij eerst zelf een adept van het katharisme, alvorens over te lopen naar het katholieke kamp en deel te nemen aan de vervolging van zijn voormalige geloofsgenoten. Aangezien hij zelf lid was van de sekte, vinden we in zijn werk een gedetailleerde beschrijving van de praktijken en geloofsovertuigingen van de katharen. Dit brengt echter geen soelaas, want doordat hij was overgelopen naar het vijandige kamp, nam hij de technieken en gewoontes van de andere polemici over. Zo schreef ook hij zich in, in de augustiniaanse traditie van de auctoritas. Ook hij legde de oorsprong van het katharisme bij de volgelingen van Mani.[31] Dit is op zich wel interessant voor ons onderwerp, het lijkt er namelijk op dat zelfs de aanhangers van het katharisme (en dus ook de afvalligen) zelf geen idee leken te hebben van de oorsprong van hun geloof. Dit betekent mogelijks dat zij zelf ook in de veronderstelling waren dat zij de zelfverklaarde Parakleet Mani volgden. Dit heeft belangrijke gevolgen, namelijk: dat de beeldvorming van de katholieken wel gedeeltelijk overeen kwam met de eigen perceptie van de katharen. Historisch onderzoek heeft echter aangetoond dat het katharisme een middeleeuws endogeen christelijk fenomeen was dat geen banden had met het manicheïsme.[32] Er zijn dan twee mogelijke verklaringen voor de typering van Sacconi: ofwel werd de oorsprong van het katharisme niet meegedeeld aan de leden ervan, of de oorsprong van hun eigen geloof was onbekend voor (een groot deel van) de gelovigen. Een tweede mogelijkheid was dat Sacconi dit met opzet heeft gedaan omdat hij zijn relaas wou schrijven in de voetsporen van de andere katholieke vaandeldragers in de strijd tegen de ketterij. Gezien hetgeen hierboven reeds aangehaald werd, is deze laatste optie de meest plausibele. Sacconi was namelijk overgelopen en een actieve vervolger geworden van de katharen, gezien zijn animositeit ten opzichte van de ketters, is het aannemelijk dat hij het vijandsbeeld dat zijn medestanders creëerden overnam. Bovendien wijst het historische bewijs deze optie van de hand waardoor de bestempeling als een heropflakkering van het manicheïsme in de eerste plaats ontmaskerd werd als een retorische techniek. Dat Sacconi een duidelijke afkeer voelde ten opzichte van zijn voormalige geloofsgenoten blijkt uit het volgende citaat:

…Want het gif dat zij uit de bek van de oude slang hebben gedronken laat hun niet toe enige leed te ondervinden van hun zonden…’[33]

Hier kunnen we opnieuw de metahistorische analyse van Moore bij betrekken. Hij volgde in het geval van het katharisme de theorie van de zogenaamde ‘textual community’ zoals die werd beschreven door Brian Stock. Hij stelde, dat teksten niet alleen kenmerkend waren voor bepaalde samenlevingen maar deze ook voortbrachten. De katholieke polemici werden door hem als een textual community beschouwd. Deze these steunde op de idee dat de leden van deze groep hun lidmaatschap bevestigd zagen in de gezamenlijke erkenning van de autoriteit van een eigen tekstencorpus. Het conflict wordt door hem gezien als een confrontatie tussen de textual community van de hoge cultuur van de katholieke clerici en die van de intellectuele hervormingsbeweging.[34] Ook Sacconi kunnen we in deze katholieke textual community plaatsen. Deze speelde zoals we reeds verschillende malen hebben aangetoond, een grote rol in de beeldvorming van de andersheid van de katharen. Men viel terug op de autoritaire geschriften, alsook die van hun medestanders. De retorische technieken waarvan zij zich bedienden, vormden mee het discours rond het katharisme dat actief het vijandsbeeld vorm gaf.

        Om dit duidelijk te maken, geven we hier een korte definitie van wat nu precies een textual community is. Dit concept werd door Brian Stock geïntroduceerd om de relatie tussen geletterdheid en de gemeenschap te conceptualiseren. Concreet betekent, dit dat een gemeenschap haar eigen relaties conceptualiseert door haar relatie met de geletterdheid en de schriften, die zij als fundamenteel beschouwt. Het concept zelf werd geformuleerd in het kader naar het onderzoek van het conflict tussen de orthodoxie enerzijds en de ketterijen en hervormingsbewegingen van de hoge middeleeuwen anderzijds. De houding van beide kampen ten opzichte van autoriteit en de christelijke leerstellingen waren verschillend, maar hun omgang met geschriften was nagenoeg dezelfde. De kern hierbij was, dat men zich beriep op tekstuele precedenten om de eigen geloofsleer te rechtvaardigen. Concreet komt het er op neer, dat er een gemeenschap is die gevormd is rond een corpus van teksten en een interpretatie hiervan die door die groep als canoniek wordt beschouwd.[35] In het geval van onze casus betekent dit dat de bestrijders van het katharisme een gemeenschap vormden rondom de teksten van Augustinus en dan vooral zijn antimanicheïsme geschriften. De interpretatie hiervan die men als fundamenteel beschouwde, was dat het dualisme een duidelijke aanfluiting was van de orthodoxie en dat deze diende bestreden te worden. Dit verklaart meteen ook de intertekstualiteit tussen de geschriften van Augustinus en die van de katholieke polimici gericht tegen de katharen. De textual community van de katharen is zoals reeds werd vermeld, helaas verloren gegaan. Maar gezien hun achtergrond als een apostolische hervormingsbeweging, is het waarschijnlijk dat zij vooral de vroegchristelijke teksten die een sober en apostolisch leven verkondigden (zoals Simeon de Styliet, Origenes, Benedictus van Nursia en de teksten van de apostelen zelf), alsook de eerder platonische, Griekse vroegchristelijke teksten centraal stelden. De interpretatie die zij hier aan gaven zou dan waarschijnlijk zijn dat men moest terug keren naar de oorspronkelijke levensstijl van de volgelingen van Christus waarvan de katholieke Kerk door de eeuwen heen was afgedwaald. Dit is echter geen historisch onderbouwde bewering maar slechts een probabilistische benadering op basis van een analogie met de textual community van de katholieken.

        De idee van een clash tussen de textual communities van twee verschillende religieuze kampen wordt nog versterkt als we deze confronteren met de vergelijkingen met andere casussen zoals we deze in paragraaf 3 maakten. We zagen reeds dat de teksten die gericht waren tegen de katharen verschillende overeenkomsten vertoonden met de ‘Historiën’ van Herodotus. Deze overeenkomsten kunnen ook beschouwd worden als het resultaat van een dergelijke clash. We bespraken reeds de technieken van inversie om een anti-gelijkheid te bekomen; integratie in hetzelfde systeem en vertalen naar wat men wel kende. Het kwam er hier op neer dat men de katharen als het tegenovergestelde van de orthodoxie wou afschilderen, onder meer door ze op gelijke voet te plaatsen met het manicheïsme. Zoals reeds vermeld, vormden de orthodoxe bestrijders van de kathaarse heresie een gemeenschap, rond onder meer, de teksten van Augustinus. De interpretatie van deze teksten door de orthodoxen werd dan ook als leidraad beschouwd. Uit deze geschriften destilleerde men een beeld van het manicheïsme als de oerketterij en interpreteerde men het eigentijdse katharisme in termen van het manicheïsme. Bovendien bood dit het voordeel dat het manicheïsme reeds werd beschouwd als een aartsvijand voor de orthodoxie. De katharen interpreteren als manicheeërs was dan ook een handig wapen, middel in de strijd om het behoud van de gecentraliseerde katholieke macht.  

        De vergelijking van onze casus met de analyse van de Certeau leverde reeds een aantal interessante overeenkomsten op. Deze kunnen ook beschouwd worden in het licht van de textual communities. Bij de katharen werd er ook op een actieve manier een beeld gecreëerd op basis van een interpretatie van de groep door middel van de centrale literatuur en de auctoritas binnen het katholieke kamp. Men was hierbij ook vooral geïnteresseerd in het construeren, bekomen van een eigen identiteit. In tegenstelling tot de casus van de Léry was dit niet zozeer een psychologisch streven, maar kaderde het in de machtsstrijd die de katholieken voerden. De interpretatie van hun centrale teksten was bedoeld om zichzelf te articuleren en te onderscheiden van de katharen. De interpretatie van de katharen in termen van reeds gekende ketterijen en vijandsbeelden was hoofdzakelijk bedoeld om de orthodoxie duidelijk af te lijnen van de heterodoxie in de hoop deze laatste te versterken.  

        In het geval van de vergelijking van Foucault liggen de kaarten net iets anders. Het ging hier niet zozeer om een theologisch onderscheid tussen beide groeperingen maar eerder een retorische techniek om de katharen als vreemdelingen af te schilderen. Dit lijkt eerder een middel te zijn geweest om wantrouwen jegens de katharen op te wekken. Dit heeft niet veel te maken heeft met het conflict tussen de textual communities. Toch speelde de interpretatie van het katharisme als een heropflakkering van het manicheïsme hier een rol in, zij het niet zo prominent als in wat hiervoor besproken werd. De bestempeling van de katharen als vreemden, lijkt na de theologische polemiek te komen die wel gebaseerd was op de textual community van de katholieken. Toch speelde deze polemiek hier een rol in, de interpretatie als manicheeërs was een hulpmiddel om de katharen als vreemdeling te bestempelen wat werd aangewend om wantrouwen ten opzichte van de katharen aan te wakkeren. De vergelijking met de analyse van Foucault kan dus niet zo sterk verbonden worden met de textual community these als die van Hartog en de Certeau, toch staat deze er niet geheel los van.

  1. Evaluatie van de andersheid, van het vijandsbeeld.

Kunnen we uit het bovenstaande dan concluderen dat de katharen helemaal niet anders waren dan de katholieken? Waren zij dan geen vijanden van de Kerk? Op beide vragen kunnen we negatief antwoorden, doch in het tweede geval op een iets genuanceerdere manier. Gezien het feit dat de tegenstanders van de katharen met zoveel bravoure inspanningen leverden om hen in diskrediet te brengen, lijkt het erg onwaarschijnlijk dat er geen sprake was van een zekere vorm van andersheid. Deze sterke animositeit moest toch ergens vandaan komen. Zoals reeds eerder vermeld, was er wel degelijk sprake van een andersheid in het geval van de katharen maar deze bevond zich eerder op het metafysische en theologische niveau. Uwe Brunn identificeerde de katharen als kleine gemeenschappen van leken en clerici die zich inschreven in de hervormingsbeweging die in deze periode plaatsvond. Zij kozen voor een apostolisch leven en wilden terug keren naar de stichtingsdagen van het christendom. Zij namen verschillende stellingen aan die in tegenspraak waren met die van de orthodoxie (zoals het verwerpen van de sacramenten). Zij plaatsten zich dan ook buiten het controlenetwerk van de Kerk wat hen de achterdocht en vijandigheid van clerici als Everwin van Steinfeld opleverde en die zou resulteren in verschillende theologische haatschriften aan hun adres.[36]

        We zien dus dat er twee belangrijke verschilpunten waren tussen de katharen en hun katholieke tegenstanders. Zij maakten deel uit van een hervormingsbeweging die terug wou keren naar de begindagen van het christendom waarbij ze de geloofsleer aanpasten op een manier die volgens hen beter aansloot bij de oorspronkelijke betekenis van Christus’ boodschap. De situatie zoals ze zich hier voordeed, leek wel een echo uit de late oudheid te zijn waarin verschillende groepen van christenen aanspraak maakten op authenticiteit in geloofsopvattingen. Deze werden net als de katharen door de overwinnaars als ketters bestempeld.[37] Zij daagden dus de autoriteit en macht van de katholieke Kerk uit maar dan eerder op een dogmatisch niveau en niet in de zin dat zij vijandig waren ten opzichte van het christendom en samen heulden met de slechte machten.

        Ondanks de verschilpunten waren er ook veel overeenkomsten: zo aanvaardden zij ook dat Christus de verlosser van de mensheid was; zij hadden ook een onderscheid in leken en clerici; zij kenden ook een initiatieritueel waardoor men toetrad tot de geloofsgemeenschap; ook zij lazen de Bijbel etc. Zij hingen dus oorspronkelijk dezelfde leer aan maar verschilden wel in de interpretatie hiervan. De reacties, die zij echter uitlokten met de creatie van het vijandsbeeld als gevolg, kunnen toegeschreven worden aan het feit dat zij als groepering de autoriteit van de katholieke Kerk in vraag stelden. Bovendien voelde deze laatste zich bedreigd in hun alleenrecht op het interpreteren van de Schrift. Het was voor hen dan ook een kleine stap naar het projecteren van gekende vijandsbeelden op de katharen. De katharen waren dus geen vijanden van de Kerk in de sterke zin van het woord maar vormden wel een bedreiging voor diens gezag en leerstellingen.

  1. Conclusie en slotbeschouwingen.

Uit al het voorgaande kunnen we nu besluiten dat het vijandsbeeld dat werd opgehangen over de katharen helemaal niet strookte met de historische realiteit. Het betrof geen anti-Kerk maar wel een apostolische hervormingsbeweging die de autoriteit van de katholiek Kerk en diens interpretatie van de Schrift in vraag stelde. Zij hielden er een eigen interpretatie van de christelijke leer op na alsook een eigen organieke structuur. De polemiek die hierop volgde alsook het vijandsbeeld dat uit deze polemiek naar voren kwam, kunnen beschouwd worden als een conflict tussen de textual community van het kamp van de orthodoxen en die van de katharen. Ze kwamen met andere woorden voort uit de verwoede pogingen van de katholieke Kerk om haar machtsmonopolie te behouden. De technieken waarvan de katholieken zich bedienden om dit beeld te construeren zijn niet uniek aan deze casus maar vertonen duidelijke parallellen met andere constructies van andersheid doorheen de geschiedenis.

        In haar strijd om het behoud van de macht over de maatschappij, bediende de katholieke Kerk zich een heel aantal technieken, die doorheen de geschiedenis typerend zouden zijn voor de constructie van de andersheid. Zij waren dus niet uniek, voor hen hanteerde Herodotus reeds de technieken van de inversie, het creëren van een anti-gelijkheidbeeld, integratie van deze tegengestelden in eenzelfde systeem etc. Ook na de strijd tussen katholieken en katharen bleven deze technieken in gebruik als men een andere bevolking of een deel van de eigen bevolking als anders wou typeren. Dit beeld werd niet enkel aangewend om de ander te typeren, maar ook om zichzelf te identificeren en te onderscheiden van de ander, zoals ook de Léry 500 jaar na deze strijd zou doen. Net als bij de krankzinnigen werden ook de katharen als vreemdelingen gezien, opdat zij duidelijk te onderscheiden zouden zijn van de maatschappelijk aanvaarde ‘incrowd’.

        Hoewel er een duidelijke overeenkomst is met de analyses van de creatie van andersheid en gelijkheid doorheen de geschiedenis, is er wel één opvallend verschil met de analyses die hier aan bod kwamen. In het geval van de katharen werden deze constructies aangewend om een manifest vijandsbeeld te bekomen in plaats van een minder agressieve typering als anders. Het beeld dat over de katharen gecreëerd werd was niet van etnografische of descriptieve aard. Het werd een wapen in handen van de katholieken om hun strijd mee te voeren en te streven naar het vernietigen van de ketters zodat zij hun machtsmonopolie konden behouden. Het onderscheid dat zij hierin maakten tussen de orthodoxie en heterodoxie had geen oorsprong in een psychologisch mechanisme, maar was bedoeld om een onderscheid te maken tussen wat men als goed en slecht kon beschouwen. Men was wel geïnteresseerd in zichzelf toen men over de katharen als de ander schreef maar dan enkel in de zin dat de katholieken zichzelf wilden presenteren als de ware Kerk. Het betrof een theologische en metafysische onderscheiding van de ketters, die gericht was op de demonisering van de katharen in de machtsstrijd die de katholieken ontketenden.                                                                    

  1. Bibliografie.

Barber (M.). The Cathars : dualist heretics in Languedoc in the High Middle Ages. Harlow,  Pearson education, 2000, 282p.

Biget (J.L.). Hérésie et inquisition dans le midi de la France. Brussel, Picard, 2007,  247p.

Bonenfant (P.).  “L'episode de la nef des tisserands de 1135”  In: Mélanges Félix Rousseau. Etudes dur l'histoire du Pays Mosan au Moyen Age, Brussel, 1958, pp.99-109

Bozoky (E.). “Les cathares comme étrangers. Origines, contacts, exil” In: Actes des congrès de la Société des historiens médiévistes de l'enseignement supérieur public,  30e congrès, Göttingen, 1999, pp.107-118

Brenon (A.). Les Cathares : pauvres du Christ ou apôtres de Satan? Parijs, Gallimard, 1997,128p.

Brunn (U.). Des contestataires aux Cathares, discours de réforme et propagande antihérétique dans les pays du Rhin et de la Meuse avant l’Inquisition. Parijs, Institut d’études augustiniennes, 2006, 622p.

De Certeau (M.). The writing of history. New York, Colombia university press, 1988, 368p.

Foucault (M.). Geschiedenis van de waanzin in de zeventiende en achttiende eeuw. Meppel, Boom, 1984, 292p.

Hartog (F.). The mirror of Herodotus : the representation of the other in the writing of history. Berkeley, university of California press, 1988,  386p.

Jimenez-Sanchez (P.). “Catharisme ou catharismes? ” In : heresis nr 39, 2003, 3,  pp.35-61

Martens (W.P.). De Katharen : de opgang en vernietiging van een vredelievende ketterse sekte in de middeleeuwen. Katwijk, Servire, 1979,  186p

Moore (R.I.). “ literacy and the making of heresy c. 1000-c. 1150 » In : Little (L.K) en Rosenwein (B.H.). debating the middle ages. Oxford, Blackwell publishers, 1998, pp.363-375

Praet (D.). Geschiedenis van het christendom. Gent, eigen uitgave, 2010, 274p.

Roquebert (M.). Histoire des Cathares, hérésie, croisade, inquisition du XIe au XIV siècle. Parijs, Perrin, 2002, 538p.

Stock (B.). The Implications of Literacy: Written Language and Models of Interpretation in the Eleventh and Twelfth Centuries. Princeton, Princeton university press, 1983, 604p.

Stuurman (S.). De uitvinding van de mensheid: een korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en cultuur verschil. Amsterdam, Prometheus, 2010, 572p.

Weis (R.). De laatste Katharen : geloof, seks en heldenmoed in een middeleeuwse Franse gemeenschap. Utrecht, Spectrum, 2001, 456 p.


[1] S. Stuurman, De uitvinding van de mensheid: een korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en cultuur verschil, Amsterdam, Prometheus, 2010, pp.9-11

[2] E. Bozoky, « Les cathares comme étrangers. Origines, contacts, exile ». In: Actes des congrès de la Société des historiens médiévistes de l'enseignement supérieur public. 30e congrès, Göttingen, 1999, P. 107

[3] P. Jimenez-Sanchez,  « catharisme ou catharismes? » In : heresis nr 39 p.36

[4] W.P. Martens, De Katharen : de opgang en vernietiging van een vredelievende ketterse sekte in de middeleeuwen, Katwijk, Servire, 1979, pp.134-135

[5] R. Weis, De laatste Katharen : geloof, seks en heldenmoed in een middeleeuwse Franse gemeenschap, Utrecht, Spectrum, 2001, p.20 en J. van Schaik, Unde malum - Vanwaar het kwaad? Dualisme bij manicheeërs en katharen : een vergelijkend onderzoek, Baarn, Ten Have, 2004, p.151

[6] .Grundmann, les hérésies et les nouveaux ordres religieux, zoals verwoord in J. L. Biget, Hérésie et inquisition dans le midi de la France, Brussel, Picard, 2007, p.86

[7] R. Weis, De laatste Katharen : geloof, seks en heldenmoed in een middeleeuwse Franse gemeenschap, Utrecht, Spectrum, 2001, p.20

[8] J. L. Biget, Hérésie et inquisition dans le midi de la France, Brussel, Picard, 2007, p.85-86

[9] E. Bozoky, « Les cathares comme étrangers. Origines, contacts, exile ». In: Actes des congrès de la Société des historiens médiévistes de l'enseignement supérieur public. 30e congrès, Göttingen, 1999, P. 109

[10] P. Bonenfant, « L’episode de la nef de tissérands de 1135 » In :Mélandes Felix Rousseau. Etudes sur l’histoire du pays Mosan au moyen age, Brussel, 1958,  pp. 101-102

[11] Uit originele bron: Peter van Vaux-de-Cernay, hystoria Albigensis, ed. P. Guébin en E. Lyon. Vertaald door M.D. Sibly in ‘Thehistory of the Albigensian crusade’, Woodbridge, 1998, pp.37-38 zoals gevonden in: M. Barber, The Cathars : dualist heretics in Languedoc in the High Middle Ages, Harlow,  Pearson education, 2000, p.256

[12] A. Brenon, Les Cathares,  pauvres du Christ ou apôtres de Satan?, Parijs, Gallimard, 1997, p.11-13

[13] F. Hartog, The mirror of Herodotus : the representation of the other in the writing of history, Berkeley, university of California press, 1988,  pp.212-214

[14] Ibidem, pp.225-226

[15] Ibidem p.237

[16] Ibidem, p.258

[17] Ibidem, p.311

[18] M. De Certeau, The writing of history, New York, Colombia university press, 1988, pp.211-215

[19] R.I.Moore, “literacy and the making of hersesy 1000-1150” In: Debating the middle ages, Oxford, Blackwell publishing, 1998 p.366

[20] R.I. Moore, the birth of popular heresy, Londen, Edward Arnold ltd., 1975, pp.5-6 zoals vermeld in: M. Barber, The Cathars : dualist heretics in Languedoc in the High Middle Ages, Harlow,  Pearson education, 2000, p.23

[21] Ibidem, p.25

[22] M. De Certeau, The writing of history, New York, Colombia university press, 1988, pp.216-218

[23] Ibidem,  pp.221-228

[24] Ibidem, p.227

[25] F. Hartog, The mirror of Herodotus : the representation of the other in the writing of history, Berkeley, university of California press, 1988, p.313

[26] R.I. Moore, « literacy and the making of heresy c. 1000-c. 1150 » In : debating the middle ages, Oxford, Blackwell publishers, 1998, pp.366-367

[27] M. Foucault, Geschiedenis van de waanzin in de zeventiende en achttiende eeuw, Meppel, Boom, 1984, pp.13-22

[28] Ibidem, pp.30-33

[29] F. Hartog, The mirror of Herodotus : the representation of the other in the writing of history, Berkeley, university of California press, 1988, p. 239

[30] M. De Certeau, The writing of history, New York, Colombia university press, 1988, pp.215-216

[31] W.P. Martens, De Katharen : de opgang en vernietiging van een vredelievende ketterse sekte in de middeleeuwen, Katwijk, Servire, 1979,p. 135

[32] M. Roquebert, Histoire des Cathares, hérésie, croisade, inquisition du XIe au XIV siècle, Parijs, Perrin, 2002,

 pp.43-46

[33] Afkomstig uit de Nederlandse vertaling van ‘de Catharis et Pauperibus de Luduno’ van Raynier Sacconi zoals opgenomen in W.P. Martens, De Katharen : de opgang en vernietiging van een vredelievende ketterse sekte in de middeleeuwen, Katwijk, Servire, 1979,p. 163

[34] R.I. Moore, « literacy and the making of heresy c. 1000-c. 1150 » In : debating the middle ages, Oxford, Blackwell publishers, 1998, p.367-368

[35]  B. Stock, The Implications of Literacy: Written Language and Models of Interpretation in the Eleventh and Twelfth Centuries, Princeton, Princeton university press, 1983, pp.88-90

[36] U. Brunn, l’hérésie dans l’archevêché de Cologne entre 1100 et 1233, Nice, université de Nice, 2002 zoals vermeld door J. L. Biget, Hérésie et inquisition dans le midi de la France, Brussel, Picard, 2007, p.76

[37] D. Praet, Geschiedenis van het christendom, Gent, eigen uitgave, 2010, pp.117-118