Published using Google Docs
E-language volgens Chomsky.asd
Updated automatically every 5 minutes

Dries De Decker

1BA Moraalwetenschappen

Scriptie: Geschiedenis van de Hedendaagse Wijsbegeerte

Language and Problems of Knowledge
NOAM CHOMSKY

(Draft-versie)

Academiejaar 2009-2010

Hedendaagse Wijsbegeerte 

Prof. Bart Vandenabbeele 


Inleiding

In deze scriptie wil ik aantonen dat Noam Chomsky in zijn 'Language and Problems of Knowledge' het zelf betitelde koepelbegrip E-language onterecht als onwetenschappelijk afdoet. Hiervoor zal ik voornamelijk zijn eigen verhandeling ontleden, waarin hij vele pagina's wijdt aan kritiek op de notie 'E-language'. Zonder de achtergrond al te uitgebreid uit te diepen denk ik dat het nuttig kan zijn deze tekst in de geschiedenis te plaatsen. Hij werd geschreven in 1986 en herzien in 1990, laat genoeg dus om van een afstand terug te blikken op zijn eerste taalfilosofisch werk uit de jaren '60 en de academische strijd waarin deze geplaatst kan worden. De jaren '80 kende een opkomst van systemisch-functionele grammatica en pragmatiek, twee stromingen die ver weg stonden van Chomsky's kijk op taal.

Chomsky maakt een relatief eenvoudig onderscheid tussen E-language (externalized, extensional language) en I-language (internal language). Hij ziet deze niet beide als deelaspecten van de studie van taal, maar als verschillende, elkaar tegensprekende taalmodellen. Van E-language geeft hij verschillende definities. Die van Leonard Bloomfield, die taal beschouwt als “het geheel van uitingen die gemaakt kunnen worden binnen een taalgemeenschap (speech community)”en ook de strekking die op Aristoteles teruggaat, namelijk het definiëren van taal als een relatie van geluid en betekenis, waarbij taal een verzamelingen koppels (s,m) is waar s een zin of uiting en m een betekenis is. In het vervolg verwijs respectievelijk naar de Bloomfielddefinitie en de koppeldefinitie. Het spreekt voor zich dat deze definities het hele spectrum aan taaltheorieën die Chomsky onder E-language klasseert onmogelijk kunnen bevatten, maar omdat ik me baseer op zijn redenering zal ik meegaan in deze generalisatie.

Chomsky's kritiek op E-language

Chomsky argumenteert dat E-language in de eerste plaats slecht gedefiniëerd is.

Ten eerste zou de definitie vaag zijn, met weinig duidelijkheid over de grenzen van taal. Dit lijkt me een vreemd argument, aangezien de Bloomfielddefinitie duidelijk aangeeft welke uitingen behoren tot de taal, namelijk zij die als uiting relevant zijn binnen een taalgemeenschap[1]. Volgens de koppeldefinitie is taal even duidelijk, namelijk elke uiting met betekenis behoort tot de taal. De definities zijn allebei erg ruim maar komen in principe op hetzelfde neer. Chomsky gaat hier niet verder op in.

Ten tweede, en dit is de kern van zijn eerste argument, is de aansluitende vraag waar halfgrammaticale zinnen, uitingen uit andere talen, en willekeurige geluiden dan toe behoren. Volgens beide definities is een halfgrammaticale zin deel van een taal, alsook alle andere uitingen die in de taalgemeenschap betekenis hebben. De vraag is dus eerder of een Japanse zin wel iets betekent binnen de taalgemeenschap. Engelstaligen begrijpen immers niet wat een bepaalde Japanse zin betekent zonder behulp van een duidelijke context. Dus heeft hij geen ‘betekenis’ in de enge zin van het woord. De definities zijn dus op zich vrij duidelijk, de vraag is echter wat het betekent voor een uiting om binnen een taalgemeenschap te vallen. Daarvoor kan zo’n definitie natuurlijk niet op zichzelf staan, maar moet ze bekeken worden in het perspectief van visie op taal volgens de taalfilosoof, hier Bloomfield. En het is nu eenmaal zo dat hij ook geluiden die niet in een woordenboek terug te vinden zijn onderbracht in zijn begrip van taal[2]. De oorspronkelijke theorie van Aristoteles was nog optimistischer in die zin dat hij taal als uiting van het denken zag, en denken als een domein waarin de werkelijkheid omgezet kan worden in taal [3].

Het volgende argument van Chomsky heeft te maken met de grammatica van de taal. Hij stelt dat E-language in geen opzicht tot de natuurwetenschap behoort en de studie ervan dus een dwaze bezigheid is. Hij komt hiertoe met de volgende redenering:

1. Engels en Japans zijn verschillende talen omdat er een verschil is in de hersenen van de sprekers.

2. De taalsets die E-language bestudeert zijn geen onderdeel van het brein.

Uit 1 en 2 volgt dan dat E-language niet steunt op de waarheid omtrent sprekers van het Japans en het Engels.

Ik denk dat het niet mogelijk is om deze conclusie te maken zonder een derde premisse aan te nemen, namelijk dat studie van de taal steeds een studie van de fysieke manifestatie van een taal is. Dit is natuurlijk absurd, aangezien we uiteindelijk toch abstracties van deze fysische manifestaties moeten bestuderen. Een tegenvoorbeeld zou een ‘echte’ natuurwetenschap zoals de biologie kunnen zijn: We bestuderen enkele diersoorten en brengen deze onder in de categorie ‘vogel’ omdat ze gemeenschappelijke eigenschappen vertonen. Later kunnen we over ‘vogels’ in het algemeen spreken, en hebben we dus een abstractie gemaakt. In de lijn van Chomsky’s argument zou het begrip ‘vogel’ onwetenschappelijk zijn, omdat we niet verwijzen naar een begrip uit de werkelijkheid. Toch helpt de abstrahering ons in de zoektocht naar wat de ‘wetenschappelijke’ fundamenten van taal zijn.

Verder zegt Chomsky dat, aangenomen dat verschillende grammatica’s tot dezelfde taal kunnen komen, er één fysisch in het brein bestaat en de andere los daarvan staan. Daarom moet er wel zoiets zijn als een intern gecodeerde grammatica. Dit is volgens mij echter even goed een argument voor een externe grammatica, en de reden dat Chomsky dit nog als een ‘filosofisch vraagstuk’ ziet heeft volgens mij eerder te maken met de dogmatische aanname dat abstracties van een taal niet thuishoren in een serieuze taaltheorie dan dat het een van beide denkpistes zou bevestigen.

De beweringen die Chomsky hierna nog doet bouwen in feite nog verder op de vorige. Namelijk dat de eigenschappen van E-language bediscussiëerd zijn maar in feite geen waaheidswaarde hebben, en dat E-language nutteloos is omdat het niet gebaseerd is op ‘wetenschap’. Met wetenschap denkt Chomsky aan concrete natuurwetenschappen – maar de vaardigheid om grammatica in de hersenen te bestuderen op een precieze, deductieve manier staat nog niet op punt.

Conclusie

Het valt me op dat Chomsky door E-language en I-language niet als methodes te zien om naar taal te kijken, maar als modellen die waar of fout kunnen zijn, hij het als zijn opdracht beschouwt om de theorieën van E-language af te breken ten gunste van zijn eigen model dat is ondergebracht is in de theorieën I-language. Hij besteedt hier een viertal pagina’s aan maar gebruikt als invalshoek het zoeken naar de fysische manifestatie van taal. Dit is een weinig pragmatische werkwijze die uiteindelijk neerkomt op giswerk, en het is hierin dat hij fouten maakt.

(1) BLOOMFIELD, Critical Assesments of leading linguists, p.163

(2) http://dingo.sbs.arizona.edu/~langendoen/Bloomfield.pdf

(3) http://www.knaw.nl/publicaties/pdf/20031130.pdf